To GTO or not to GTO?

Jim Carpenter, een Ferrarispecialist uit Phoenix, Arizona zette zichzelf in de jaren ’80 nadrukkelijk op de radar doordat hij de Ferrari 308 en de 328 op kunstige wijze ombouwde tot 288 GTO. En die “Gran Turismo Omologata” was al  bij zijn introductie in 1984 een legende. De 272 exemplaren waren niet alleen peperduur, ze waren ook even snel uitverkocht als ze reden. “Wij houden van Ferrari’s. We bezitten evengoed originele Ferrari’s, maar sommige modellen zijn gewoon niet bereikbaar voor gewone stervelingen. Aan dat feit ontlenen de auto’s die ik gebouwd heb hun bestaansrecht. Ik respecteer Ferrari en hun producten evenzeer als elke andere liefhebber”, zegt Carpenter. Maar ja, ook al schildert je buurman de Nachtwacht nog zo realistisch na, dan maakt ‘m nog geen Rembrandt.

Zoals eigenlijk elke Ferrari verleidt de 288 GTO op vele fronten. Cosmetisch als eerste uiteraard. In de jaren ´70 tekende Pininfarina al de Ferrari 308, die vooral beroemd werd met de Magnum-snor van Tom Selleck achter het stuur. Dat minpuntje ten spijt was de 308 een prachtig geproportioneerde Italiaanse schoonheid, en datzelfde gold voor zijn opvolger, de 328. De spitse neus met klapkoplampen, de stevige flank met ranke luchthappers en de brede kont met de subtiele, dubbele ronde achterlichten: het klopt allemaal. Dat Ferrari bepaalde dat de 308 als basis voor de GTO moest dienen was dus al een gelukkige keuze. Toch wist ontwerpchef Leonardo Fioravanti van Pininfarina de GTO een eigen gezicht te geven. Visueel heeft hij veel weg van zijn merkbroeders, maar de kleine aanpassingen deden de truc: subtiel maakten ze duidelijk dat de GTO iets bijzonders was. Of dat lag aan het indrukwekkendere front met dubbele koplampen, de lagere daklijn, de grotere wielen of de subtiele kieuwen – een rechtstreekse verwijzing naar de 250 GTO – in de achterzijde, dat mag ieder voor zich beslissen, maar feit is dat de GTO sinds zijn introductie door hele volksstammen als één van de mooiste, zo niet dé allermooiste auto ooit wordt beschouwd. Vaklui, daar bij Pininfarina.

Technisch was de GTO al evenzeer een kunststuk. Zo werden de inzittenden bijvoorbeeld beschermd door een ingenieus in het dak en de B-stijlen weggewerkte rolkooi. In de Formule 1-races van de jaren ’80 bewees Ferrari al aardig over weg te kunnen met turbotechniek. Besloten werd dus om twee stuks op de V8 van de GTO te schroeven en dat bracht een behoorlijk spectaculair resultaat: 400 pk en 495 Nm. Klinkt misschien niet zo spectaculair, maar de GTO woog slechts 1160 kilo. Een dergelijke pk-gewichtsverhouding was ongehoord, en is dat eigenlijk nog steeds. De GTO was bloedsnel; Ferrari beloofde dat-ie in 4.8 seconden op de 100 zat en doortrok naar een topsnelheid van ruim 300 kilometer per uur. Ondanks al dat moois heeft de GTO behalve zijn zeldzaamheid nog één heel groot probleem heeft. De prijs. Als je er al eentje vindt, betaal je voor een goed, origineel exemplaar rustig een ton of zes. Minstens.

De 328 op de foto’s werd in Amerika door Jim Carpenter onder handen genomen. Met veel liefde en geduld ontwikkelde hij een bodykit die van beide “juniors” een GTO maakt en die alleen de échte kenners van echt kunnen onderscheiden. Veel klanten gingen voor de cosmetische transformatie, die ook een GTO-interieur omvatte. Een volledige technische ingreep behoorde echter ook tot de mogelijkheden, en voor minder dan the real thing deed Carpenter het niet: hij gebruikte vrijwel uitsluitend originele Ferrari-onderdelen. De motor van de donorwagen werd verwijderd en er werden nieuwe motorsteunen geplaatst. Die waren nodig om de motor in lengterichting en lager – voor een nóg beter zwaartepunt – in de auto terug te kunnen plaatsen. Daarna werd het injectiesysteem aangepast en werd de motor voorzien van twee turbo’s en intercoolers. Het vermogen van de echte GTO kon daarmee gemakkelijk gehaald, en soms zelfs overtroffen worden. Met al die extra power moest ook de rest van de techniek een fitnesskuur ondergaan: Carpenter monteerde een sterkere koppeling, betere remmen en een aangepaste ophanging om alle kracht in goede banen te kunnen leiden. Al dat moois kwam de klanten van Carpenter wel op een paar offers te staan. Gemiddeld duurde een volledige ombouw ongeveer een jaar. En de prijs? Die liep tegen de 150.000 dollar, maar dan moest je wel zelf de donorauto aanleveren. En die was al niet goedkoop…

De auto die wij reden onderging de volledige ingreep. Zeker is in elk geval dat deze Ferrari in 1986 als 328 GTS in Duitsland werd afgeleverd aan zijn eerste eigenaar. Vrij snel daarna – wanneer precies is niet bekend – maakte deze auto de grote oversteek naar de US of A, waar Jim Carpenter ‘m onder handen nam. Daarna kwam hij terecht bij een Nederlandse verzamelaar, die ‘m later verkocht aan Henny Kennis, handelaar in exclusieve auto’s. “Waarschijnlijk was deze auto bedoeld voor het circuit”, zegt Kennis, “maar voor zover ik kan nagaan heeft hij nooit een race gereden.” Getuige de lage kilometerstand heeft deze Ferrari sowieso niet veel gereden, maar dat betekent niet dat-ie dat niet kan. De GTO – pardon, 328 – reageert gretig en snel op je commando’s, en als je denkt dat de grom van de V8 bij lage toerentallen al spectaculair is weet je nog niet wat je overkomt als de naald van de toerenteller de 4000 passeert. Dan pas zet de motor z’n melodieuze strottenhoofd open. Alsof-ie het wegdek in de kleurrijkste Italiaanse termen bedreigt.

Terug naar Jim Carpenter: “Voor ik mijn bedrijf verkocht heb ik in totaal 49 GTO-conversions gemaakt, en bij slechts 9 daarvan is de motor dwars geplaatst. Van die negen waren er ook nog eens drie met een 348-krachtbron, dus van deze auto zijn maar zes stuks gemaakt. Ik ben er trots op. Hij heeft de tand des tijds goed doorstaan.” Hoe zeldzaam zijn conversions ook zijn: Carpenter maakte de Ferrari GTO een stukje minder zeldzaam, en wie geen echte GTO kan betalen of er gewoon graag eens eentje in het wild wil zien, kan dat alleen maar toejuichen. Nep, oké. Maar deze auto is heel wat anders dan een Golfje dat voorzien is van een brulpijp en grotere velgen. Hier zijn kosten nog moeite gespaard om een reproductie van een onbetaalbaar kunstwerk te verkrijgen. Daarmee is het nog steeds geen echte, maar hij benadert het origineel op pijnlijk realistische wijze. “Great!”, zou een Amerikaan zeggen, maar wij verkiezen de Italiaanse vertaling: Grande.

 

Het verhaal over Jim Carpenters 288 GTO “recreation” verscheen in 2015 in AutoWeek

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *